BIJLAGE 6.
Overeenkomst wegens het verlengde Katwijksche kanaal.
Tusschen de Commissie van beheer en toezigt over het droogmaken
van het Haarlemmermeer en het Hooghcemraadschap van Rijnland, is
ten aanzien van het toekomend onderhoud van het nieuw gegraven
kanaal van de [Leede naar Katwijk, behoudens hoogere goedkeuring,
overeengekomen, zoo als hierna volgt.
Ar
Het Hoogheemraadschap van Rijnland zal zich belasten met het on-
derhoud van gezegd kanaal, mitsgaders met het onderhoud der oevers
en bruggen met hetgeen daartoe behoort, waaronder begrepen is een
stel jukken met drijfbalken, gesteld aan den ingang der Leede nabij de
Haarlemmervaart.
Art. 2.
Ter bestrijding van dat onderhoud wordt aan het Hoogheemraadschap
in eigendom afgestaan het kanaal met de oevers en de daarover lig-
gende bruggen, met uitzondering echter van die gedeelten der boorden ,
welke, volgens de overeenkomsten van onteigeningen, aan anderen zijn
verbleven.
Art. 3.
De Commissie ter eenre zal mogen beschikken over de bovenaarde,
waarmede de bermen langs het kanaal zijn opgehoopt, ten einde met
die specie de ringdijken der droogmaking aan te vullen en te verhoogen;
welke afgraving van grond echter niet ten allen tijde en tot bezwaar van
het Hoogheemraadschap mag geschieden, en wordt mitsdien tot regel
aangenomen vooreerst, dat de afgraving niet zal beginnen voor 1 Mei
1842, nadat voor primo Maart deszelven jaars door de Commissie vooraf
bekend zal zijn gemaakt, wat er in dat jaar zal moeten worden weg-
gegraven, en zoo ook in volgende jaren op gelijke wijze ; ten andere, dat in
1842 met die afgraving zal begonnen worden van de zijde der Leede,
ter wederzijde, en voorts voor den voet op tot aan het oude kanaal
bij Katwijk; ten derde, dat meergezegde afgraving zal geschieden tot
op 35 duimen Nederl., boven A. P., zonder heulen of hoogten in de
landen of bermen achter te laten, met dien verstande, dat de gedeelten,