5 BIJLAGE 11.
haar voorzeker bekend moesten zijn) acht sloeg, noch het Collegie van
foogheemraden van Rijnland, aangesteid om hunne gezamenlijke be-
langen te behartigen, iets hoegenaamd deed, om het door hetzelve ge-
sloten contract door de Meer-commissie te doen opvolgen; na twee
winters van ellende te hebben doorgebragt, zich met hunne bezwaren,
gezamenlijk met eenige andere belanghebbenden, tot Uwe Majesteit
hebben gewend; ten gevolge waarvan de ondergeteekenden , in de maand
Maart IL, namens Uwe Majesteit, door den Minister van Binnenlandsche
Zaken zijn geïnformeerd :
„Dat sedert een geruimen tijd de aandacht der Regering is gevestigd
„op het hoog belang eener voorziening, tot opheffing der voor-
„schreven bezwaren, en van Hare zijde, naar vermogen, zal
„ worden medegewerkt, ten einde door gepaste maatregelen, die
„echter niet eensklaps kunnen worden in werking gebragt, verdere
„onheilen, zoo veel mogelijk, te verhoeden.”
Dat de ondergeteekenden thans den derden winter, na het sluiten van
het Haarlemmermeer zijn ingetreden, en nu op dit oogenblik wederom
dezelfde ellende voor oogen zien, welke zij reeds twee winters hebben
beleefd; — een gedurigen en hun vroeger schier onbekenden hoogen
stand van het water, welke, zonder eenige bedenking, verreweg het
peil; bij de hiervoren vermelde overeenkomst vastgesteld, overschrijdt, —
al het buitendijks liggend land doet blank staan, sommige polders zelfs
met water heeft opgevuld en anderen met overstrooming bedreigt, —
zonder dat er (de ondergeteekenden durven het gerust bevestigen) nog
in al die jaren cen enkele druppel water opzettelijk wederom in het
Meer is ingelaten, er nog iets hoegenaamd is verrigt, om in de grieven
der ondergeteekenden te voorzien. — Grieven, welke door den Minister
zelven, in ’t aangehaald rescript, zoo volmondig worden erkend.
Dat de ondergeteekenden die werkeloosheid, om in hunne bezwaren
te voorzien, nog zoo veel geruster durven beweren, op grond van het
onlangs door den Dijkgraaf bij het Hoogheemraadschap van Rijnland,
Mr. van Hees VAN BERKEL, in druk uitgegeven geschrift, over de
regten der Ingelanden van Rijnland op eene behoorlijke uitwatering, waarin
het verkeerde en onverantwoordelijke van het gedrag van het Collegie
van Hoogheemraden, door het lijdelijk toezien van de verongelijking
der Ingelanden, door het niet nakomen van de geslotene overeenkomst
van den kant der Meer-commissie, door den schrijver op eene bondige
wijze wordt betoogd.
Dat eindelijk, weinige dagen geleden, de besturen der polders, waarin
de eigendommen der ondergeteekenden gelegen zijn, de ondergeteeken-
den hebben bijeengeroepen. en dezelve hebben bekend vemaakt met een